Zomer 2012. We zijn op de terugweg vanuit Denemarken, ergens op het Duitse wad. Niet -zoals u wellicht zou verwachten in een blog over ontwerpen en bouwen van een trimaran- aan boord van een multihull, maar aan boord van Scheurijzer, onze stalen Wibo 835. De naam is, maar dat had u wellicht ook al wel verwacht, ironisch bedoeld. Onze boot is een zgn. ‘monohull’, een boottype met maar 1 romp, rechtop gehouden door een ton roestige ponsdoppen afgetopt met een laag beton. Door dit gewicht is er veel volume nodig om één en ander aan de juiste zijde van de waterspiegel te houden. Hierdoor hebben we dus best veel ruimte aan boord.
Deze specifieke dag hebben we haast, en varen op topsnelheid op de motor. Toch bijna 6 knopen. Het is namelijk afgaand water en we zijn nog op weg naar het wantij. Daar moeten we binnen een uur overheen zijn, anders mogen we wegens onze diepgang van 1.2 meter een uur of 10 wachten voordat het water weer hoog genoeg is. En dan is het nacht en zien we niks, dus moeten we wachten tot de volgende dag.
We motoren omdat er te weinig wind staat. Hoewel deze uit oostelijke richting blaast en we hem dus mee hebben, is er te weinig om de stroom dood te varen. Lanterfanten en gewoon doorvaren tot we niet verder komen is ons niet gegeven. Droogvallen kan dit schip waarschijnlijk maar 1 keer, en dan wel permanent. Hoewel je daarna denk ik niet meer van ‘droog’ kunt spreken.
Afgaand water, tegenstrooms varen en optie op permanent droogvallen is geen feestelijke combinatie. Koppel dit aan een op zijn hardst brullende motor die ons noodzaakt hetzelfde te doen en u krijgt een indruk van de ambiance.
In de verte voor ons ontwaren we een meeligger die wèl zeilt. Langzaam halen we hem in. Het blijkt een trimaran te zijn. Dit is het moment dat in films de engelen muziek begint, en alles een gouden gloed krijgt. Niet omdat we sneller zijn dan een multihull, maar omdat het tafereel voor ons iets weg heeft van een visioen.
Het contrast met onze eigen situatie kàn haast niet groter. Het bootje lijkt boven het water te zweven door het ontbreken van enige boeg- en hekgolven. Op de trampoline liggen wat kinderen een blaadje te lezen of gewoon wat te suffen. Een voet hangt in het water. Mevrouw zit aan het roer, meer verdiept in de Libelle dan in de precieze ligging van de geul. Dat maakt ook niet zoveel uit met een diepgang van 35 centimeter. Meneer ligt voor pampus op de andere trampoline. Het geheel ademt een sfeer van volledige ontspanning.
‘Heb je ook zin in thee?’ brul ik mijn vrouw toe.